Pagina's

zaterdag 31 augustus 2013

Verplaatsing!

Vanaf nu worden mijn verhalen gepubliceerd op www.jongerenverhalen.blogspot.com

zaterdag 10 augustus 2013

Duivels

Duivels

Het is nu 5 jaar geleden. Ik was 9. Precies een leeftijd waar je nog niet echt iets meemaakt. Tenminste, elk normaal kind. En natuurlijk was ik geen normaal kind, tenminste, tot toen was ik redelijk normaal...
Het was middag. Ik was aan het spelen in de speeltuin een stukje bij mijn huis vandaan. Ik zat op de schommel toen die vrouw langs kwam. Ik maakte de grootste fout in mijn leven. De vrouw liep langs de schommel waar ik op zat. Plotseling liet ze haar boodschappen vallen. Ik was opgevoed dus raapte ik de spullen voor haar op. Ze bedankte me uitbundig en ze vroeg of ik even mee kon lopen met de boodschappen omdat ze bang was dat ze ze anders nog een keer liet vallen. Ik twijfelde in eerst instantie omdat mij geleerd was om niet met vreemde mensen om te gaan. Ze leek me normaal dus ik stemde toe en liep mee met de boodschappe  in mijn hand.
Toen we haar huis bereikten pakte de oude vrouw de sleutel uit haar handtas en ik zag een tatoeage boven haar shirt uitsteken. Het leek in ieder geval op een tatoeage. Ik zag net een streepje en een rondje. Het leek op een 6. Ik dacht na. Waar had ik die 6 tatoeage al eerder gezien. Ik moest hem helemaal zien om het me te herinneren dus besloot ik mee naar binnen te lopen. Ze gaf me een rolletje karamelsnoepjes en toen viel mijn oog op een deurklink in een schilderij. Op de klink zag ik een tekentje staan. Ik liep erheen en keek wat het voor tekentje was. Drie zesjes in een soort cirkeltje. Ik begon een vermoeden te krijgen en kwam tot de conclusie dat ik het huis zo snel mogelijk moest verlaten.
'Wat doe jij daar?' Het was een hoge, duivelse en schrille stem. Duivel? Daar was het tekentje dus van. Natuurlijk! Drie zessen. Het duivelsgetal! Ik draaide me om en achter me stond de oude vrouw. Haar ogen waren rood geworden en leken te branden. 'Nu jij mijn geheim hebt ontdekt, zal je moeten sterven,' schreeuwde de vrouw. Ze trok me mee door de deur en we liepen een lange, stoffige trap af. Langs de muur hingen kaarsen met hetzelfde teken erop en duivelse schilderijen.
We kwamen in een grote kamer. Hij was griezelig verlicht en overal stonden poppen. Nadat mijn ogen gewend waren aan het licht zag ik dat het wassen beelden waren. Toen schrok ik me dood...
Daar stond een beeld van mijn broertje. Hij was al enkele dagen vermist. 'Waarom heb je een beeld van mijn broertje?!' riep ik woest. 'Nee hoor, het ís je broertje. Al deze beelden zijn de vermiste mensen. Waldemar Pol, hielp met boodschappen. Paula Kok, hielp met booschappen. Je broertje, hielp met boodschappen. En nu kom jij er gezellig naast staan! Net zoals je verdorven familie. Alleen zo kon ik wraak nemen. Nu zullen jullie allemaal sterven. Slechts één van ons kan voortleven. Jij bent de uitverkorene van jouw familie en ik die van de familie Karlington. En wel Lucius. Mijn voorgaande die bezeten was. Zodra ik je heb behandeld, zal ik onsterfelijk worden! De tijd is aangebroken. Ik kan niet langer wachten!' De vrouw lachtte schril. Ze bond me vast op een tafel en pakte een lepel. Ze ging naast me staan en hield de lepel aan de zijkant van mijn oogkas. Toen stak ze hem naar beneden. Ik gilde. Ik voelde alleen maar pijn en kon nergens meer aan denken. Ze lepelde zo mijn oog eruit en bloed sijpelde langs mijn wang. Ik hoorde enkele kraakjes en ik zag met mijn overgebleven oog dat ze hem opat. Toen lepelde ze ook mijn andere oog eruit. Ik voelde een ondragelijke pijn.
Toen legde ze mijn benen in een koker. Ze begon met draaien en ik voelde het tafelblad in beweging komen. Ik gilde weer. Een ondragelijke pijn. Ik wilde sterven maar ik voelde alleen maar pijn. Mijn hele been werd gemalen en het vlees viel zo in een ton.
Geweerschoten. Zwaailichten. Ik werd wakker in het ziekenhuis. Mijn benen hebben ze niet kunnen redden. Mijn ogen ook niet. De vrouw is dood. Godzij dank is mijn broertje genezen door een monnik die de tegenbezwering kent.

Naschrift
Ik waarschuw jullie, er lopen zo veel gekken rond. Nou is dit wel overdreven maar als nog. Ga nooit met onbekenden mee. En als ze je meetrekken? Gil, bijt, sla, schop, schreeuw om hulp.

dinsdag 18 juni 2013

Assassin's daad

1623. Het Midden-Oosten, misschien wel de gevaarlijkste plek die er is. Niet alleen Taliban of iets dergelijks maar ook de Assassin's. Weinig mensen kennen de Assassin's maar zij zijn misschien wel de gevaarlijkste van allen. Assassin's zijn gekleed in hun groepskleding. Een witte jurk met een rood kruis achterop en een witte capuchon. De Assassin's hebben veel sluipmoordenaars die regelmatig gebruikt worden om wachters ongemerkt te doden. Het netwerk aan sluipmoordenaars was groot. Op elke hoek van de straat stond er wel één klaar om eventueel gevaar te vermoorden. Maar de Assassin's hielden het niet alleen bij neersteken. Ze deden ook aan wurgen en martelen.
Jeruzalem was al een tijdje bezet door de Humasa, de grootste vijand van de Assassin’s. De Humasa was bekend om hun zwarte kleding met een grote witte H achterop. De Assassin’s kenden de kleding van de Humasa, maar de Humasa kenden de kleding van de Assassin’s nog niet. Tot de fout van de Assassin Ahmed Askourin.
Het was een zonnige dag in Jeruzalem. De temperatuur lag ruim boven de 40 graden, zoals gewoonlijk. In Villa Manticore, het hoofdkwartier van de Assassin’s, heerste een bedrukte stemming. De Assassin’s overlegden. ‘De leider moet dood, koste wat kost. De Humasa zal niet meer mogen regeren,’ zei Ahmed Askourin, een dappere maar soms een nogal klunzige Assassin. De andere Assassin’s stemden ermee in. ‘Maar wie moet hem vermoorden?’ vroeg een andere Assassin.
‘Ik weet het wel,’ zei opeens een zware stem achter Ahmed. Het werd stil. Het was Rachid Askourin, de broer van Ahmed en leider van de Assassin’s. ‘Waarom sturen wij niet mijn broer, Ahmed om deze gevaarlijke missie uit te voeren?’ De anderen stemden in maar Ahmed sputterde: ‘Nou ehm, eigenlijk vind ik…’ begon hij. ‘Maar Ahmed, jij wilt toch wel de eer om de machtige leider van de Humasa te vermoorden? Niet dan? Je wilt toch nog wel dienen voor de Assassin’s?’ ‘Ja maar Rachid..’’Wat maar?! Je doet deze missie of je ligt eruit en je weet wat dat betekend!’ schreeuwde Rachid.
Niemand kon de Assassin’s verlaten. Zat je er eenmaal in, dan moest je erin blijven, anders was het noodzakelijk dat je vermoord werd. Dat was om te voorkomen dat Assassin’s geheime informatie zouden doorgeven.
Ahmed stemde maar in. Hij kon niet anders. Akkoord gaan of sterven, die keuze was snel gemaakt. Dus pakte Ahmed zijn spullen en vertrok.
Al snel bereikte Ahmed Jeruzalem. Villa Manticore lag vlakbij de stad dus was het gemakkelijk om naar de stad te komen. Ahmed draafde rustig in de richting van de stad verder. Toen hij voor de poort stond sprong hij van zijn paard af en bond hem vast aan het hek waar nog enkele andere paarden stonden. De ene was bruin en keek niet heel vrolijk. Hij was mager en hinnikte voortdurend. Nu kwam het gevaarlijkste deel. De stad binnendringen en dan ook onopvallend. Dat klonk als een onmogelijke opgave aangezien er overal wachters stonden maar niets is onmogelijk voor een Assassin. Ahmed keek rond. Verderop stond een palmboom maar vlak daarboven stonden op de muur wachters. Ahmed overwoog om daarheen te gaan en de bewakers neer te steken maar toen viel zijn oog op een leeg stuk muur met veel groeven. Voor een Assassin is dit een fluitje van een cent. Dus Ahmed liep er heen en keek omhoog. Hij keek even, nam een aanloop en rende de muur op, recht naar boven. Hij greep met zijn handen elke keer in de groef en klom zo naar boven. Toen hij de top bereikte keek hij om zich heen. Niemand te zien. Hij liep naar de andere kant van de stadsmuur en keek naar beneden. Hij zag iets verderop het dak van een kraampje waar hij veilig op kon landen. Hij liep ernaar toe maar werd opgemerkt door een wachter die in de buurt stond. Ahmed sprintte op hem af en vermoorde hem zonder een grijns. Koelbloedig. Zo waren de Assassin's. De wachter viel neer. Ahmed twijfelde of hij hem van de muur af zou gooien maar besloot dat maar niet te doen aangezien de andere wachters dat sowieso zouden opmerken. Ahmed sprong van de muur op het dak van het kraampje. Het doek scheurde en Ahmed viel in de tomaten. De winkeleigenaar kwam naar hem toerennen en schreeuwde in het Hebreeuws. Ahmed begreep dat hij geld wilde dus hij gaf hem gauw wat goudstukken en liep verder. Ahmed keek om zich heen. De huizen waren van steen en er zaten geen ruiten in. Op elke hoek stond er wel een wachter van de Humasa op het dak. Ahmed liep verder door de smalle straatjes van Jeruzalem, op weg naar het paleis.
Toen hij bij het paleis aankwam stopte hij. Hij moest op de een of andere manier het paleis binnendringen. Maar hoe. Ahmed dacht na. Plotseling viel zijn oog op een groepje monniken die in de richting van de paleispoorten liepen. De monniken hadden een witte jurk aan, net als Ahmed. Hij zag daar zijn kans in dus hij liep naar het groepje en nam plaats ergens in het midden.
Eenmaal bij de poort werden ze tegengehouden door de wachters. 'We hebben gehoord dat er een wachter is neergestoken. Er is dus een crimineel in de stad. We vermoeden iemand van de Assassin's. Zou u u allemaal even willen indentificeren? Gewoon voor de zekerheid,' zei een wachter. De monniken stopten met bidden. 'Wat is dit nou weer?!' riep de oudste monnik. 'Kunnen wij tegenwoordig niet eens meer als monnik normaal over straat? Als God wil dat een van ons een crimineel is, dan moet het zo. Maar aangezien ik hier alleen maar mijn monniken zie, denk ik niet dat hier een indringer is. Laat ons erin!' De wachters stemden onzeker in. Monniken hadden voor de leider veel te zeggen. Hadden zij klachten dan zorgde de leider er altijd voor dat het weer goedkwam, wat er ook moest gebeuren.
Het groepje liep verder. Ze bereikten het kasteel en liepen verder. Door de gang, de hal en zo bereikte ze de zaal waar koning Altroza, leider van de Humasa, zat. 'Aah, jullie komen weer bidden en zingen? Fijn! Ik zal de wachters even wegsturen!' zei Altroza. Mooi, dacht Ahmed, nu is het gemakkelijk om hem te doden. 'Begin!' riep Altroza. De monniken begonnen met zingen. In een fractie van een seconde sprong Ahmed naar voren, trok zijn zwaard en riep: 'Jij Altroza, zal geen leider meer zijn! Je zal branden in de hel! Voor de Assassin's!' Ahmed rende op Altroza af en stak hem vol in zijn maag. Het laatste wat Ahmed zei had hij nooit moeten zeggen. Een paar seconden later stormden de wachters naar binnen en arresteerden ze Ahmed. Ahmed werd vastgezet. Ze verhoorden en martelden Ahmed. Maar de Humasa wist al hoe de Assassin's eruit zagen door Ahmed's actie. Een paar dagen later werd Ahmed terechtgesteld en onthoofd.

woensdag 5 juni 2013

Stilte


Stilte
10 uur ’s avonds. Ik was mijn tas aan het inpakken. ‘Wiskunde, Biologie…’ mompelde ik in mezelf. En toen begon het…
Geritsel, een sluitende deur. Ik keek door het raam naar buiten. Mijn vader liep weg. Waar ging hij heen, vroeg ik mezelf af. Hij ging vast weer een rondje lopen.
Maar een paar dagen later liep mijn vader alweer om 10 uur ’s avonds weg. Ik besloot hem te volgen. Hij liep de straat uit en sloeg rechtsaf. Ik volgde hem. Opeens stond ik op een takje. Ik dook de bosjes in. Mijn vader keek om. Ik probeerde mijn adem in te houden. Toen hoorde ik mijn vader weglopen. Ik kwam uit de bosjes en keek om me heen. Hij was verdwenen… Ik besloot in de richting te lopen waar ik hem voor het laatst had gezien. Ik liep voorbij de plek waar hij stond en keek rond. Niets te bekennen, alleen bosjes die zacht ruisde door de wind. Het volgende moment werd ik vastgegrepen. Ik probeerde me hevig los te wurmen. Het lukte niet. ‘Waarom volg je mij?’ zei de stem. De stem klonk dreigend. Ik besefte me wie het was! ‘Je wilt zeker weten wat ik doe? Nou kom maar mee. Handig dat je meewil’, grinnikte mijn vader. We liepen verder. Ik was bang. Waarom was het goed dat ik hem volgde? Waar gaat hij heen? Is dit onderdeel van een plan? Vragen spookten door mijn hoofd. Mijn vader neuriede. Hij genoot ervan. Het was een griezelig geheel.
We bereikten een gebouw. Het leek net een bunker. Mijn vader liep naar binnen, ik hoorde mensen. Ze praatten rustig. We liepen een kamer in en mijn vader zette me neer. De kamer was leeg, op enkele spinneraggen na.
Plotseling hoorde ik een verschrikkelijke gil. Toen was er een doodse stilte. Er ging een zaag aan. Nog een gil, weer een stilte.
Toen kwam een man binnen. Hij zei dat ik moest meekomen. Ik was bang. Zo bang was ik nog nooit geweest. Ik kwam in een grote zaal. Ik zag overal bloed. Het kostte me moeite niet huilend weg te rennen. Ik moest op een tafel liggen. Ik gilde en stribbelde tegen. Ik viel flauw.
Toen ik bijkwam lag ik op een tafel, vastgebonden. Een onbekende man legde mij uit dat ik dit moest ondergaan. Het was voor een onderzoek. De man zei mij dat het geen pijn zou doen. Ik lag daar, doodsbang, niet wetend wat er zou gebeuren. Ik keek om me heen, zonder te beseffen dat het misschien wel het laatste zou zijn wat ik zou zien.
De man pakte een vork. Het was een vork met een lang handvat en scherpe punten. Er zat bloed op. De man ging bij mijn hoofd staan en hief de vork op…
Ik gilde. Alles in mijn hoofd deed pijn. Bloed voelde ik langs mijn hoofd lopen. Ik opende mijn ogen. Een massa bloed stroomde langs mijn wang. Ik kon nog maar door één oog kijken, de andere deed pijn. Mijn vinger gleed naar mijn oog. Ik voelde bloed. Voor de rest niks. Ik kon met mijn vinger helemaal mijn oogkas in… Mijn oog was weg! De man beveelde mij mijn mond open te doen. Met mijn overgebleven oog zag ik de vork met mijn oog erop. Ik opende mijn mond. Hij beveelde me mijn oog op te eten. Ik at hem helemaal op. Ik hoorde kraakjes en bloed sijpelde langs mijn lippen. Zoiets vies had ik nog nooit gegeten. Ik dacht dat ik hier nooit meer levend vandaan zou komen.
Ik schrok wakker. Ik keek op de klok. 10 uur ’s avonds. Ik hoorde geritsel en een sluitende deur…